Het is niet gek als je denkt dat stikstofreductie op dit moment de grootste opgave is in de landbouw. Maar toch is dit slechts een van de vele dingen die er op het bord van de ondernemer ligt. Ondernemers in het buitengebied hebben te maken met opgaven ten aanzien van klimaat, water- en bodemkwaliteit, met de eisen ten aanzien van dierenwelzijn, het gebruik van bestrijdingsmiddelen en de biodiversiteitsopgave. Daar komt nog bij dat de druk op de ruimte enorm is. Er moeten woningen worden gebouwd, er moet ruimte komen voor natuur, de energietransitie, waterberging, recreatie en ga zo maar door. In een landbouwsysteem dat is gericht op schaalvergroting, zet dit de toekomst van de ondernemers onder druk. Bovendien moeten ondernemers investeringsbeslissingen maken voor een periode van 15 tot 20 jaar terwijl de maatschappelijke eisen snel veranderen. Dit grijpt direct in op de financiële houdbaarheid van de bedrijfsvoering van ondernemingen.
Komt dat uit de lucht vallen? Natuurlijk niet. En het is ook niet dat er niks is gebeurd de afgelopen decennia om deze aan te pakken. Maar hoe komt het dan dat de problemen alleen maar groter worden en dat bovendien de relaties polariseren? En, nog belangrijker, kunnen we dat doorbreken?
Met een ontwerpende aanpak en in samenwerking met vele betrokken partijen, hebben we deze vragen ter hand genomen.
Agrarische ondernemers hebben regelmatig het gevoel er alleen voor te staan. Het lijkt alsof de verantwoordelijkheid steeds bij hen wordt neergelegd. Immers: als burger willen we van alles bijvoorbeeld qua dierenwelzijn, maar als consument kiezen we toch dikwijls voor het goedkoopste – dat vaak uit landen komt waar de lat minder hoog ligt. Toch zijn de opgaven die op de landbouw afkomen geen ‘boerenprobleem’. Het is een maatschappelijk probleem. De principes van het landbouwsysteem werken ver door. In de inrichting van ons land tot en met wat we ‘s avonds eten.
De eerste stap is dan ook om te gaan begrijpen hoe het systeem in elkaar zit en wat het systeem in stand houdt. Dat is een relevante vraag, want de meeste maatschappelijke opgaven zijn onoplosbaar geworden door de structuur waarbinnen ze bestaan. Organisaties, zowel publieke als private, kun je zien als zeer nauw afgestelde probleemoplosmachines, waarbinnen gewerkt wordt volgens duidelijke structuren en procedures. Alles loopt gesmeerd, totdat die structuren en procedures ineens onderdeel van het probleem blijken te zijn. Optimaliseren werkt niet meer, het moet echt anders. Maar met dat anders komen onzekerheden – en met onzekerheden voelen we ons doorgaans niet zo vertrouwd.
Poldercultuur als onderdeel van het probleem
Ook het culturele aspect speelt mee. Hoe benaderen we dit probleemveld? Eén zo’n cultureel mechanisme is dat we natuur en landbouw tegen elkaar zijn gaan afwegen. Waarbij (in ons hoofd) meer van het één automatisch leidt tot minder van het ander. Het past binnen onze poldercultuur om compromissen te vinden, maar deze hebben de laatste decennia de opgave alleen maar verdiept. Een beroemd voorbeeld is de Programmische Aanpak Stikstof (PAS). Een maatregel waarbij de natuuropbrengst van toekomstige technische innovaties al werden geboekt voordat ze gerealiseerd waren. De natuur is er sinds de PAS verder op achteruit gegaan en het bestaan van agrarisch ondernemers is alleen maar onzekerder geworden. Sinds de rechter een streep zette door deze maatregel, zitten we in wat we de stikstofcrisisis noemen. Kortom: de cultuur van werken is onderdeel van het probleem geworden.
In gesprek met betrokkenen vanuit de landbouw, natuur en de overheid wordt duidelijk hoe dit zo gegroeid is. Maar in die gesprekken ontstaan ook openingen. Wat partijen verbindt, is bijvoorbeeld het verlangen naar vitaliteit: op dit moment kijken weinig boeren met optimisme naar de toekomst van hun ondernemingen, weinig ecologen kijken met optimisme naar de toekomst van natuurgebieden en menig ambtenaar maakt zich zorgen over de vitaliteit van beleid. Het gevoel dat er iets structureel moet veranderen, wordt betrekkelijk breed gedeeld. Maar wat er moet veranderen, en hoe, dat ligt ingewikkelder.
Het systeem/probleem in kaart brengen
In een grondige ontwerpaanpak wordt betrekkelijk veel tijd besteed aan de vraag: waarom lossen we het niet gewoon op? Dit dieper systeembegrip voorkomt dat je in een latere fase oplossingen bedenkt die voorzienbaar niet werken. Het helpt bovendien om niet meer van hetzelfde te bedenken. Deze eerste fase van het ontwerpproces wordt ook wel eens de archeologie genoemd. Dit proces maakt duidelijk wat de paradoxen zijn die het probleem in stand houden. Het aardige is: deze paradoxen zijn vaak heel herkenbaar en door ze in een interactieve vorm met elkaar te doorleven, ontstaat ruimte om na te denken over hoe het anders kan.
Drijfveren inzichtelijk maken
De tweede fase van het ontwerpproces gaat over empathisch onderzoek. Hierin proberen we op een diep niveau te begrijpen wat betrokkenen drijft. Dit gaat zowel over de maatschappelijke context van het vraagstuk beter begrijpen (het landbouwvraagstuk ziet er als gevolg van culturele factoren en historische ervaringen in de ene gemeenschap echt anders uit dan in de andere), als over het vinden van verbindende waarden. In dit onderzoek waren vitaliteit, vakmanschap en rechtvaardigheid voorbeelden hiervan. Voor empathisch onderzoek zijn vele KEM’s beschikbaar. In deze casus was interviewen een belangrijke.
Hand in hand de status quo doorbreken
Empathisch onderzoek is de basis van de derde fase van het ontwerpproces: een nieuw en verbindend perspectief ontwikkelen om de status quo te doorbreken. In dit geval werd dat ‘de Leercirkel’. Dit is een methode die handvatten biedt om het systeem in beweging te zetten. Een procesaanpak waarin partijen samen gaan ontdekken hoe het anders kan en waarbij het uitgangspunt is dat de vitaliteit van de ene sector bijdraagt aan de vitaliteit van de andere sector. Met andere woorden: een vitalere natuur en een vitalere landbouwsector moeten hand in hand gaan. In de toepassing van deze Leercirkel richten we ons nadrukkelijk op publieke organisaties. Door binnen de overheden, als systeemverantwoordelijke, het zero-sum te helpen doorbreken, kunnen kaders ontstaan waarbinnen een andere toekomst met alle partijen kan worden verkend.
Experimenteren en opschalen
De laatste fase van het ontwerpproces gaat over experimenteren en opschalen. Deze fase bestaat uit het creëren van leeromgevingen om de Leercirkel toe te passen en het doen van relevante experimenten. Wij zien experimenteerruimte nadrukkelijk niet als een vrije, op zichzelf staande ruimte, maar juist een plek dicht op het huidige systeem, in de dagelijkse praktijk, waarbij ook de bestaande kaders tegen het licht worden gehouden. Zo hebben we vanuit alle ervaringen uit het ontwerpproces meegeholpen in het aanbestedingsproces (uitgifte) voor gronden waarop het halen van natuurdoelen hand in hand moet gaan met het vinden van nieuw perspectief voor de landbouw. De inzichten uit het ontwerpproces worden hier nadrukkelijk gecombineerd met inzichten uit transitiemanagement.
Dit mooie praktijkvoorbeeld is oorspronkelijk verschenen op de KEM-website.
Nieuwe natuur en traditioneel grasland
De eerste stappen van het ontwerpproces (archeologie, empathisch onderzoek, nieuw perspectief) werd opgeleverd aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en VoedselkwaliteitMinisterie en door de minister met een positieve aanbeveling naar de Tweede Kamer gestuurd. Zie:Nieuwe perspectieven op verbinding landbouw en natuur | Rapport | Rijksoverheid.nl
De waardekaarten, het resultaat van bovenstaand het empathisch onderzoek, blijken tamelijk stabiel te zijn in de tijd. Dat is bijzonder, omdat het vraagstuk zelf nogal dynamisch is en er met regelmaat grote ontwikkelingen zijn. Daarmee is het een document dat ons steeds relevante feedback geeft wanneer we een experiment willen opzetten.
Inmiddels hebben we enige ervaring opgebouwd met de inzet van de Leercirkel in andere systeemvraagstukken en blijkt deze betrekkelijk universeel toepasbaar te zijn.
De experimenten waarbinnen de Leercirkel ter hand wordt genomen, lopen nog. Wat we wel hebben ontdekt, is dat er voor leren en opschalen een structuur nodig is die vaak nog ontbreekt. Allereerst een structuur waarbinnen geleerd kan worden – en waarbij dus niet alles meteen goed hoeft te gaan. Maar ook om een nieuwe benadering te laten groeien. Daarvoor moet je vaak op veel schaalniveaus aanpassingen maken in de werkwijzen. Dat gaat niet vanzelf – integendeel. Veel van de lessen die we hierover geleerd hebben staan hier opgetekend: Werken aan transities – Tien vuistregels voor een effectieve aanpak (twynstragudde.nl)
Verandering begint bij jezelf, maar veel mensen hebben geen helder beeld van hun eigen waarden en hoe deze aansluiten bij de grote maatschappelijke verschuivingen die nodig zijn. Avans Hogeschool onderzoekt hoe je intrinsieke motivatie kan veranderen.
Opgaven in het landelijke gebied worden alleen maar groter en de verhoudingen tussen agrarische ondernemers, wet- en regelgevers en de maatschappij raken steeds meer gepolariseerd. Het moet anders en het kan ook anders. Een ontwerpende aanpak kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren.
VRAGEN?
kiamv@clicknl.nl
ORGANISATIE
KIA Maatschappelijk Verdienvermogen
OP DE HOOGTE BLIJVEN?
Wil jij af en toe een e-mail ontvangen met
daarin ontwikkelingen, cases en meer over maatschappelijke verdienvermogen?
MAATSCHAPPELIJK VERDIENVERMOGEN | 2024
VOLG ONS